[Tekst: Victor Kammeijer – Foto: Paul Starink]
Een dagje meelopen met een traumachirurg op de Spoedeisende Hulp van een groot academisch ziekenhuis: ik zag het al helemaal voor me. Stoere dokters die onder grote druk levensreddende handelingen uitvoeren, dynamische actie van patiënt naar patiënt, bloedspetters aan het plafond - kom maar op! Dat bleek toch net even anders te gaan…
Het begint al als ik met de fotograaf voor de deur van de Spoedeisende Hulp (SEH) van het Radboudumc in Nijmegen sta. Geen ambulance te bekennen, geen sirenes, alleen het gefluit van vogeltjes is te horen. Zijn we hier wel goed? We besluiten toch maar naar binnen te gaan, waar traumachirurg Bas van Wageningen ons al enthousiast staat op te wachten. Een energiek type. Mooi zo. In flinke vaart lopen we door ‘zijn’ ziekenhuis, waarbij hij voortdurend collega’s begroet - dit gaat wat worden! Maar eenmaal op de traumakamer van de SEH, volgt zijn nuchtere maar voor ons teleurstellende: “Het is extreem rustig vandaag, we hebben sinds vanochtend maar twee patiënten binnengekregen.” En dat terwijl de dag al halverwege is!
Dan maar aan de koffie. Voor Bas geen probleem, want hij is tijdens diensttijd gewoon beschikbaar op zijn semafoon. Hij moet binnen tien minuten op de traumakamer kunnen zijn. Ook als het drie uur ’s nachts is en hij thuis nog in zijn mandje ligt te ronken. Zijn dienstweek begint in het weekend van zaterdagochtend tot maandagochtend en dan begint hij ’s middags om vier uur weer tot de volgende ochtend half acht en dat vijf dagen achtereen. De traumachirurgen in het Radboudumc hebben hun werk verdeeld in wat zij noemen een binnenste en een buitenste ring. Bas: “De binnenste ring bestaat uit traumachirurgen en orthopeden die verantwoordelijk zijn voor de eerste opvang van een traumapatiënt. Zij zijn allemaal gespecialiseerd in de zogeheten damage control surgery. Dat is de eerste opvang van een patiënt, de eerste stabilisatie, waarbij we kijken welke letsels het eerst onze aandacht verdienen. In de buitenste ring hebben we verschillende specialisten met een bepaald aandachtsgebied, dat van mij is de bekken- en acetabulumchirurgie.” Pardon? Aceta-wat? Had ik mijn Gymnasium nou maar afgemaakt… “Het acetabulum is de Latijnse term voor heupkom,” helpt hij me uit de brand. “70 tot 80 procent van de patiënten kan direct definitief behandeld worden door de binnenste ring. Voor sommige letsels is meer expertise nodig. Denk bijvoorbeeld aan een kindje met brandwonden. Dat wordt dan behandeld door een expert op dat gebied uit de buitenste ring.”
Maar goed, bij gebrek aan echte actie, hoe gaat dat dan als er hier wél een patiënt binnenkomt? Bas: “Als iemand levensbedreigend gewond is, worden de eerste behandelingen vaak al op straat ingezet door de ambulancemedewerkers of MMT-arts. Iedereen spreekt dezelfde ‘traumataal’ volgens de regels van de ATLS (advanced trauma life support). Gisteren kregen we een man binnen die met hoge snelheid tegen een boom was gereden. Hij had ribbreuken, een kneuzing van de longen, vocht in de buik, een bekkenbreuk en een bovenbeensbreuk opgelopen. Dat noem je een multitraumapatiënt. Dan ga je over tot snelle en tijdelijke stabilisatie van het been en bekken, door een uitwendige stellage aan te leggen. Nadat de patiënt dan is gestabiliseerd op de intensive care kan dan de dag erna ‘echt’ geopereerd worden, door bijvoorbeeld met een pen de gebroken delen van het been aan elkaar te zetten.” Veel patiënten in het Radboudumc komen via de traumahelikopter binnen. Dat geldt voor alle level-1-traumacentra in Nederland. Maar het helikopterdek op het ziekenhuis blijkt als wij er zijn prima te gebruiken als locatie voor een ontspannen fotoshoot …
Toch heeft Bas als er geen spoedeisende hulp geboden moet worden, natuurlijk genoeg andere dingen te doen. “We maken tegenwoordig bijvoorbeeld vaak 3D-prints van bekkenfracturen voor en na de operatie. Het helpt je bij de keuze van behandeling en we kunnen de patiënt dan ook goed laten zien wat er met hem of haar aan de hand is. Ik denk dat we in de toekomst misschien wel botten gaan printen.” Bas kijkt verheugd als hij dit vertelt. Hij heeft duidelijk plezier aan deze technische ontwikkelingen. Je moet als traumachirurg wel handig zijn, lijkt me. “Ja, tijdens mijn studie heb ik in bijbanen altijd met mijn handen gewerkt en ook nu nog bouw ik mijn eigen schuur thuis, doe mijn eigen elektra, dus ik vind het intrinsiek heel leuk om met mijn handen te werken. Op de SEH moet je daarbij zeer snel - hij clickt met zijn vingers – beslissingen kunnen nemen over wat er met een patiënt moet gebeuren.”
Terwijl we weer door het ziekenhuis verder lopen, spreekt Bas opeens een collega-arts op een vrij directe manier aan: “Zeg, je hebt die foto niet voor niks laten maken!” De collega reageert een beetje verbaasd: “Ja, dat weet ik wel, maar we zijn toch ook een team?” Als ik hem vraag waarover dat ging, zegt hij: “Je moet als traumachirurg in zekere zin eigenwijs zijn, maar niet zo eigenwijs dat je de andere mensen niet meer hoort. Deze collega, een spoedeisendehulparts (SEH-arts), vroeg zonder dat ik daar om had gevraagd, een extra foto van een bekken aan, omdat ze iets niet vertrouwde. Hierop bleek een fractuur te zien die ik zeker niet had willen missen! We werken veel samen met de SEH-artsen. Zij zijn ook nadrukkelijk betrokken bij de opvang van de ernstige ongevalspatiënten. De uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt wel bij de traumachirurg.” In level-1-traumacentra komen niet alleen multitraumapatiënten binnen. Bas: “We zien dagelijks meestal ook tussen de 15 á 20 traumapatiënten met een ‘eenvoudig’ letsel. Sommigen behandelen we conservatief (zonder operatie), bijvoorbeeld met gips. Vaak doet de SEH-arts dat zelfstandig. En bij ons op de afdeling werkt ook een physician assistent (PA), dat is een gespecialiseerde verpleegkundige. Die zorgt voor de continuïteit op de afdeling, maar in andere ziekenhuizen voeren ze ook kleinere behandelingen uit.”
Maar goed, zoals gezegd, het is uitzonderlijk rustig vandaag. Geen geluiden van binnenrijdende ambulances, geen hectiek op de SEH. Bas: “Op de traumakamer staan we vaak wel met zestien man, van neuroloog tot radiolaborant, ieders expertise kan nuttig zijn.” Bij het woord ‘neuroloog’ moet ik opeens aan de impact van Bas’ werk op zijn psychische gesteldheid denken. Hoe gaat hij met situaties om waarin een leven niet meer valt te redden? Heeft hij daar last van? “Nee, als je weet dat je alles gedaan hebt om bijvoorbeeld een kind te behandelen en en het lukt toch niet, dan kan het werk toch bevredigend voelen. Dat klinkt misschien heel raar, maar zo is het wel. Daarbij kun je niet iedereen behandelen, er overlijden ook gewoon mensen. Ik heb dan als arts vooral met de familie te maken. De blinde paniek van ouders, die raakt je wel.”
Bas loopt aan het eind van de middag nog even de artsenkamer binnen. Daar zitten talloze artsen-in-opleiding achter beeldschermen beelden van breuken te bekijken en diagnoses te stellen. Geduldig besteedt hij aandacht aan wat vragen, maar als hij daarmee klaar is en de kamer verlaat, verzucht hij: “3D-printen, supervisie, opleiden: allemaal zaken die je doet als het rustig is op de SEH. Dat is leuk en bevredigend om te doen, maar soms is dat wachten op iets spoedeisends ook gewoon heel vervelend. Ik hou meer van de actie en hectiek van een ernstig trauma, waarbij je nooit uit het oog mag verliezen dat voor de individuele patiënt en de familie het ongeval een zeer ingrijpende gebeurtenis is.”